- gonfler
- gonfler [gõflee]I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 (op)zwellen ⇒ uitzetten, rijzen♦voorbeelden:1 la voile gonfle dans le vent • het zeil bolt in de windII 〈overgankelijk werkwoord〉1 doen zwellen ⇒ opblazen, oppompen ⇒ 〈figuurlijk〉 vervullen2 overdrijven ⇒ opblazen, veel ophef maken van3 〈informeel; motor, brommer〉opvoeren♦voorbeelden:1 l'orgueil gonfle son coeur • hij, zij is erg verwaandles noix gonflaient les poches de sa culotte • zijn broekzakken puilden uit van de notengonfler sa poitrine • een hoge borst opzettenses succès l'ont gonflé d' orgueil • door zijn successen loopt hij over van verwaandheid2 gonfler le prix d'un article • de prijs van een artikel opdrijvenIII se gonfler 〈wederkerend werkwoord〉1 (op)zwellen ⇒ uitzetten, rijzen♦voorbeelden:1 regarde comme il se gonfle • kijk eens hoe hij een hoge borst opzetson visage s'est gonflé sous le soleil • door de zon is zijn, haar gezicht opgezetson coeur se gonfle d' espoir • zijn hart wordt vervuld van hoopse gonfler d' orgueil • overlopen van verwaandheidv1) opzwellen, uitzetten2) opblazen, oppompen3) overdrijven4) opvoeren [motor]
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.